Buideldier de tassendief

Buideldier had een buidel. Altijd al, voor zover hij zich kon herinneren. Had buideldier nog een heel bescheiden exemplaar; zijn vader en moeder hadden een heuse tas! Het ware zulke joekels dat hij soms betwijfelde of er eigenlijk wel een papa en mama achter scholen. Dat vond hij jammer. Als hij zijn ouders niet goed kon zien, zouden ze vast en zeker ook niet zo’n al te best uitzicht hebben op hem. En dat had hij wél nodig: gezien worden. Buideldier wilde zo graag dat zijn ouders hun tas even weg zouden leggen. Al was het maar één keer om even hallo te zeggen tegen hun zoon, buideldier. Maar dat gebeurde niet.

Buideldier kwam op het geniale idee om zijn ouders te vragen of híj hun tas dan misschien even zou dragen? Maar zijn ouders ontkenden in alle toonaarden dat ze een tas droegen en vroegen of hij ze soms zag vliegen. Tegen zoveel ontkenning kon buideldier niet op. Hij kon niet anders dan concluderen dat hij een gave had: hij zag tassen die anderen niet konden of wilden zien. En zijn vader en moeder hadden hun ogen klaarblijkelijk in de tas. Ergens snapte hij ook wel dat zijn ouders de inhoud van de tas niet lieten zien. Het scheen hem namelijk toe dat er niet al te veel moois in zat. Hij vermoedde onderdrukte gedachten, duistere praktijken, gemengde gevoelens, tranendalen, bergen woede, bodemloze putten. Dat soort dingen. Omdat hij zijn papa en mama niet kon overhalen hun tas voor hem te openen, ging hij over op plan B. Elke dag zou hij een beetje van “het grote verdriet” stelen. En op een dag had hij dan vast genoeg gestolen om een blik op zijn ouders te kunnen werpen.

Gaandeweg vulde de buidel van buideldier zich met zoveel narigheid dat hij er letterlijk onder gebukt ging. Op een dag begon hij zich daarover te beklagen. Maar een erg goed verhaal vonden zijn vrienden het niet: “Dus je draagt verdriet van iemand die zijn verdriet niet ziet of wil zien en dat vind je zwaar? Waarom stop je er dan niet mee?”. Buideldier vond dat zijn vrienden wel een punt hadden, maar het leek alsof hij niet anders kon. “Ik ben tassenziener en tassendrager eerste klasse”, probeerde hij zijn inspanning alsnog met trots aan zichzelf te verkopen. Maar eigenlijk geloofde hij er zelf niet meer in. Zijn uitzicht was inmiddels tamelijk belabberd geworden en hoorde bepaald niet bij een eerste klasse arrangement. Buideldier besloot voorzichtig een blik te werpen over de rand van zijn goedgevulde buidel. Met dichtgeknepen ogen zag hij wat hij niet had wíllen zien: de tas van zijn ouders was geen centimeter gekrompen. Hij had hun tas niet gestolen; hij had ‘m eerder gekopieerd! Buideldier werd ontzettend verdrietig om dit inzicht. Zo verdrietig dat hij zijn grote verdriet liever in zijn buidel had gesmoord. Maar er was geen houden meer aan.

Na een oeverloze huilbui die wel weken leek te duren, voelde hij zich ineens stukken lichter. Buideldier wist: vanaf vandaag draag ik alleen nog maar mijn eigen buidel. Een aantal van zijn vrienden herkenden buideldier niet meer terug in al die ruimte en zegden de vriendschap op. Dat maakte buideldier verdrietig. Maar er was geen weg terug. Verderop ontmoette hij allerhande buideldieren die hij voorheen links zou hebben laten liggen. Buideldieren die niet gebukt gingen onder andermans tassen. Buideldieren die zich best in de buidel wilden laten kijken. Het was een buidelgewone ervaring.

En vanaf die dag buitelde buideldier gelukkig verder.

Een verhaal van Marina Noordegraaf, Afbeelding: Marina Noordegraaf